Rouke Broersma (1940 Amsterdam). Woont sinds 1975 in Bunne. Onderwijs-loopbaan (schoolmeester, leraar, pabo-docent) van 1960-2001. Publiceerde in de jaren zeventig: verhalen, gedichten (De Hoge Veluwe en andere toponiemen), een novelle en een roman (De put). In de jaren tachtig en negentig: onderwijspublicaties.

De afgelopen tien jaar:
1. Drèentse Schrieverij, een Drentse literatuurgeschiedenis en de bloemlezing Scheupers van de taol.
2. Essays en gedichten, onder andere in het tijdschrift Roet.
3. Publicaties over het Freinet-onderwijs en Freinet, waaronder Tony de Wees (de vertaling van een kinderboekje van Freinet, met autobiografische trekjes) en Célestin Freinet, een pedagoog voor onze tijd (vertaling van de Freinet-biografie van Michel Barré).

TEKSTVERANTWOORDING

Algemeen

Om ruimte te besparen is in de bundel een beknopte tekstverantwoording opgenomen. Hier volgt een meer volledige versie.

Waar ik de bijbel citeer, heb ik gebruik gemaakt van de mooiste editie die er in het Nederlands bestaat: De Naardense Bijbel vertaald door Pieter Oussoren (Vught 2004).

De bundel bestaat uit zes afdelingen. Elke afdeling wordt voorafgegaan door een handgeschreven drieregelig tekstje. Het zijn citaten uit Ik fiets te dichten, het slotgedicht en volgens mijn kompanen Henk en Adriaan een sleuteltekst.

Eerste afdeling: Vogels van de pinksterweide
Omdat mijn vogelgedichten - net zomin als vogels, en mijn andere gedichten - uit de lucht komen vallen, opent het boek met enkele verwijzingen naar scheppingsverhalen en illustere ‘vogeldichters’ uit het verleden:
* Hebban olla vogala staat aan het begin van de Nederlandse poëzie, dus ook van de mijne.
* Het gedicht Wedergeboren vogels is een reactie op het laatste gedeelte van Plato’s dialoog Timaios, dat, zoals hij zelf zegt ‘een beschrijving van de hele schepping tot en met het ontstaan van de mens’ bevat. Ik vond deze tekst in deel 4 van Platoon verzameld werk, Amsterdam 1986.
* Het derde gedicht De vijfde dag, de schepping van vissen en vogels, een vertaling van een fragment uit Milton’s Paradise Lost, is door een merkwaardig toeval in deze bundel terechtgekomen. Meer hierover in Regel verloren.
* Drijfveer is een vertaling van Seamus Heany’s Drifting off, dat staat in de bundel Station Island (Faber and Faber, London 1984).
* En Lentepaar in Basho’s ven ten slotte kan beschouwd worden als een hommage aan de grooste Japanse haiku-dichter.

Van één gedicht presenteer ik twee versies, de eerste heet Cormorants of Malin Head, de tweede Aalscholvers van Malin Head. Dat zit zo: tijdens een van mijn Ierland-reizen, niet zo lang geleden, schreef ik de oerversie voor Mary Nelis (meer dan 5000 hits bij Google), moeder van één van de hongerstakende politieke gevangenen (jaren tachtig), een tijdlang gemeenteraadslid voor Sinn Féin in Derry, en al zo’n dertig jaar een goede vriendin (maar dit alles is een verhaal apart). Die oertekst vertaalde en herschreef ik in het Nederlands, waarna ik de Engelse tekst omwerkte, en zo nog een paar keer heen en weer. Beide gedichten kunnen zodoende maar moeilijk zonder elkaar. Inmiddels heb ik ook een Franse vertaling gemaakt. Die staat niet in de bundel maar is wel met de Adriaan’s ets Landtong en de Engelse en de Nederlandse versie verenigd binnen één lijst. Een afscheidsgeschenk voor een naar Frankrijk geëmigreerde broer, maar ook te zien op de expositie.

Enkele gedichten uit deze afdeling verschenen eerder in het tijdschrift Roet:
* Bruidsvlucht (als: Bruidsvlucht van een gruttopaar, jaargang 1998)
* Winterpaar (1999).
* D-mail en Lentepaar in Basho’s ven (2004).
* Cormorants of Malin Head /Aalscholvers van Malin Head en Mijn eigen pinksterweide en Natura Artis Magistra (2007). Dit laatste gedicht kreeg (ondanks de slotregels) ook een plaats in Namens, 60 jaar NAM, een gedenkboek in artikelen, verhalen, schilderijen en gedichten.

Tweede afdeling: De Winder Loop
Van deze cyclus verscheen in 1991 bij De Breukenpers van Pim Witteveen een bibliofiele uitgave van 65 genummerde exemplaren. De eerste twintig hadden als frontispice een ets van J.Busman. Tamelijk prijzig. De lezers die toen aandrongen op een goedkopere ‘volksuitgave’, krijgen nu dus hun zin.

Derde afdeling: De schilder, zijn lief en de dood
In 1992 had Adriaan Nieuwenhuis een solo-tentoonstelling in Galerie Markant te Langelo. Over diens schilderijen schreef ik, ter gelegenheid van de opening, De terugkeer van Casanova, een poëtisch essay van vier gedichten in terzinen.

Deze korte cyclus verscheen, met twee afbeeldingen in kleur van olieverfschilderijen, als afzonderlijk katern bij het literair tijdschrift Roet (1992). Het plotselinge levenseinde in 2004 van Harma, Adriaan’s vrouw, even abrupt en schokkend (hartstilstand, beklemmender woord ken ik niet) als dat van mijn broer Daan een jaar eerder, en vervolgens de indrukwekkende uitvaart, dwongen tot herbezinning, herziening en uitbreiding.

Eigenlijk vormde dit herschrijven de directe aanleiding tot de gezamenlijke onderneming Zoveel vogels zoveel zinnen. En achteraf ook een noodzakelijk ritueel in een rouwproces dat uitmondde in het gedicht Cogito ergo, een van de in memoriam-gedichten in de laatste afdeling.

Vierde afdeling: Het zingen van Prévert
Mijn eerste kennismaking met het werk van Prévert verliep via Juliette Gréco, de prachtige chansonnière die mij, zestienjarige puber, betoverde (en meer dan dat, maar ook dit is een verhaal apart) door haar gestalte en haar stem. Ze zong onder andere een van Prévert’s bekendste chansons Les feuilles mortes met het mooie refrein:

Tu vois, je n'ai pas oublié
Les feuilles mortes se ramassent
à la pelle
Les souvenirs et les regrets aussi
Et le vent du nord les emporte
Dans la nuit froide de l'oubli
Tu vois, je n'ai pas oublié
La chanson que tu me chantais
Je ziet, ik ben ‘t niet vergeten
De dorre blaren gaan weer
op de schop
Ook de herinneringen en de spijt
En de noordenwind verdreef ze
In de nachtkou van vergetelheid
Je ziet, ik ben ‘t niet vergeten
het liedje dat je zong voor mij

Uit de bundel Paroles, © Editions Gallimard, Paris 1949, verschenen in de beroemde pocket-reeks Le Livre de Poche, vertaalde ik in de afgelopen jaren onder andere enkele vogelgedichten van Jacques Prévert. In mijn vergeelde exemplaar staat nog in potlood te lezen wat ik lang geleden voor dat boekje betaalde: 1.80 (gulden).

Oorspronkelijke titels: Page d’ériture (Schoonschrift), Les oiseaux du souci (Vogels der droefheid), Chanson de l’oiseleur (Lied van de vogelaar), Pour faire le portrait d’un oiseau (Handleiding voor een vogelportret), La brouette ou les grandes inventions (De kruiwagen of de grote uitvindingen), Au hasard des oiseaux (Naargelang de vogels), Salut à l’oiseau (Groet aan de vogel).

Een leesadvies bij Groet aan de vogel: neem het mee op een reisje naar Parijs, of lees het met een plattegrond van het Parijse centrum binnen handbereik, of google wat met trefwoorden als Saint-Sulpice, Gros-Caillou, Innocents, Blancs-Manteaux, Salpêtrière.

Vijfde afdeling: Spitten met Heaney
Heaney – en daar ben ik wel een beetje trots op – ontdekte ik zelf, begin jaren zeventig, lang voordat hij beroemd was, in The Bookworm, de grootste boekwinkel van Derry, tijdens mijn tweede bezoek aan die stad in Noord-Ierland.

De ‘veengedichten’ van Seamus Heaney in deze afdeling heb ik vertaald uit de verzamelbundel New Selected Poems 1966-1987, © Faber and Faber, London 1990.
Oorspronkelijke titels: Digging (Spitten), Bogland (Veenland), The Tollund Man (Man vanTollund), The Grauballe Man (Man van Grauballe), Bog Queen (Veenkoningin), Punishment (Tuchtiging).

Elders op deze site staan drie vertalingen van Digging: die van de bekende Heaney-vertaler Peter Nijmeijer met als titel Gravend, die van de Drentse dichter Martin Koster en die van mezelf, beide onder de titel Spitten.

Zesde afdeling: Zoveel zinnen
Verschillende gedichten stonden eerder in Roet, soms onveranderd, soms onder een andere titel, soms ook met tekstwijzigingen (voortschrijdend inzicht):
* Bij zinnen (als: Schizofrenie) en Regelgeving, beide in jrg 1995.
* Veilig leren leven in jrg 1998.
* Mijn naam is Haas (als: In memoriam 21 september 1998) in 1999.
* Ook in Roet-1999 stond Openbare ruimte, opgedragen aan Rudi Seidel. Het zomernummer was geheel gewijd aan deze kunstenaar. Uit het Voorwoord:
Zo’n veertig jaar geleden doorkruiste de toen nog jonge Rudi Seidel het Drentse landschap op fietsafstand van Assen. Wat hem dreef, wist hij toen nog niet. Nu nog niet precies. Maar er was een drang om wat kon veranderen, wat kon verdwijnen, vast te leggen voor zichzelf, en, naar nu blijkt, voor later, voor ons. Zo ontstond een reeks prachtige tekeningen: liefdevol, on-Drents kaal en scherp soms, transparant.
Schrijver Gerard Stout maakte foto’s van de plekken die Seidel had getekend. Een aantal dichters schreven teksten bij een tekening-foto-combinatie naar keuze. Ik schreef het slotgedicht bij deze foto, waarop Rudi Seidel, die zijn vroegere tekening vergelijkt met wat ervan geworden/gemaakt is.

* Pro memorie- moedertje en Met andere woorden (als: Metaforen) en Ik fiets te dichten (2005).

Het ‘gevonden voorwerp’ Agendapunten voor de vergadering met de wegkapiteins stond eerder in De Wasknijper een eenmalig tijdschrift dat in juni 2005 verscheen bij Passage in Groningen. Te beschouwen als een ode aan het dadaïsme. Met bijdragen van onder andere Tsead Bruinja, Ton Peters, Diana Ozon, Jacques Prévert (mijn vertaling van La brouette ou les grandes inventions), Simon Vinkenoog, Tommy Wieringa.