Rouke Broersma (1940 Amsterdam). Woont sinds 1975 in Bunne. Onderwijs-loopbaan (schoolmeester, leraar, pabo-docent) van 1960-2001. Publiceerde in de jaren zeventig: verhalen, gedichten (De Hoge Veluwe en andere toponiemen), een novelle en een roman (De put). In de jaren tachtig en negentig: onderwijspublicaties.

De afgelopen tien jaar:
1. Drèentse Schrieverij, een Drentse literatuurgeschiedenis en de bloemlezing Scheupers van de taol.
2. Essays en gedichten, onder andere in het tijdschrift Roet.
3. Publicaties over het Freinet-onderwijs en Freinet, waaronder Tony de Wees (de vertaling van een kinderboekje van Freinet, met autobiografische trekjes) en Célestin Freinet, een pedagoog voor onze tijd (vertaling van de Freinet-biografie van Michel Barré).

Het puttertje in 1963

Ik ging naar 's-Gravenhage om Vermeer te zien
met eigen ogen. Ik zag Vermeer, maar meer ook
niet. Ik zag dat het mooi was, maar meer ook niet.
Ik bestond niet meer, hooguit nog deel van een rups
die zich geleedpotig voortbewoog, geleding
na geleding stokte, de laatste eer bewees,
en dan segment voor segment, stukje bij beetje,
plaatje voor plaatje, verder schuifelde tot ik

struikelde over ik weet niet wat en bevrijd
uit de rij in een zijzaal belandde. En zie:
Het Puttertje, van ver voor de Restauratie,
valer, grauwer, in een sluierwaas van kruitdamp,
gedempt vleugelgeel, troostrijk vleugje licht,
terwijl ik anders nooit huil om een schilderij.

Rouke Broersma


DE WITREGEL VAN DE DRUKKER EN DE DICHTER


'Waarom', vraagt de drukker, zijn vinger op de witregel van Het Puttertje leggend, 'waarom maar één witregel, waarom heb je dat zo gedaan?'
'Hoezo?', antwoordt de dichter om tijd te winnen.
'Het is toch een sonnet! En dan denk ik aan vier strofen, twee van vier en twee van drie. Het is toch een sonnet?'
De dichter moet toegeven dat Het Puttertje veel van een sonnet heeft, al was het maar omdat de eerste regel verwijst naar een sonnet van Nijhoff:
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. .......
'Dat was me niet ontgaan, maar waarom .....?'
'... die ene witregel? Nou, om te beginnen, is twee kwatrijnen en twee terzetten geen wet van Meden en Perzen. Nijhoff hield zich in het sonnet, waar we het net over hadden, De moeder de vrouw, er ook niet precies aan. Zie maar, het bestaat uit één strofe van acht en twee van drie. En Shakespeare verdeelde helemaal niet in strofen en liet alleen de laatste twee regels inspringen.'
'Interessant,' merkt de drukker ironisch op, 'maar wat wil je nou precies zeggen?'
'Wat ik wil zeggen,' reageert de dichter, toch enigszins in het nauw gedreven, 'is dat ik er niet zo de nadruk op wil leggen dat Het Puttertje een sonnet is. Het rijmt bijvoorbeeld niet zoals het hoort. Tenminste niet aan het eind van de regels. Wel binnen de regels (binnenrijm).'
'Je wilt er eigenlijk niet echt voor uitkomen, dat het een sonnet is,' houdt de drukker aan.
'Precies! Voor mij is het belangrijkste aan een sonnet de overgang van het eerste deel van acht naar het tweede deel van zes regels. Die overgang heet in poëtica's de wending, of met een Frans woord chute, dus val. En dat is precies wat in dit gedicht gebeurt: de ik valt, struikelt. Voor de witregel schuifelde hij en na de witregel struikelde hij, en als je het gedicht hardop leest, mooi in de maat, blijkt het ritme ook niet te kloppen en voor je het weet struikelt je stem ook over ik weet niet wat. Je weet niet waarover je struikelt. Dat blijft dus open, wit.'
En dan haalt de drukker zijn vinger weg.